Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: opgooien

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
opgegooid

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik gooi op
jij gooit op
hij gooit op
wij gooien op
jullie gooien op
zij gooien op

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opgooi
dat jij opgooit
dat hij opgooit
dat wij opgooien
dat jullie opgooien
dat zij opgooien

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb opgegooid
jij hebt opgegooid
hij heeft opgegooid
wij hebben opgegooid
jullie hebben opgegooid
zij hebben opgegooid

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik gooide op
jij gooide op
hij gooide op
wij gooiden op
jullie gooiden op
zij gooiden op

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opgooide
dat jij opgooide
dat hij opgooide
dat wij opgooiden
dat jullie opgooiden
dat zij opgooiden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had opgegooid
jij had opgegooid
hij had opgegooid
wij hadden opgegooid
jullie hadden opgegooid
zij hadden opgegooid

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal opgooien
jij zult opgooien
hij zal opgooien
wij zullen opgooien
jullie zullen opgooien
zij zullen opgooien

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal opgegooid hebben
jij zult opgegooid hebben
hij zal opgegooid hebben
wij zullen opgegooid hebben
jullie zullen opgegooid hebben
zij zullen opgegooid hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou opgooien
jij zou opgooien
hij zou opgooien
wij zouden opgooien
jullie zouden opgooien
zij zouden opgooien

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou opgegooid hebben
jij zou opgegooid hebben
hij zou opgegooid hebben
wij zouden opgegooid hebben
jullie zouden opgegooid hebben
zij zouden opgegooid hebben

Gebiedende wijs
gooi op

Aanvoegende wijs
opgooie

Voorbeelden

  1. Hij kan een rookgordijn opgooien.
    He could just be throwing smoke.
  2. Laat die drie het opgooien.
    Give those three a toss over here.
  3. Zullen we een munt opgooien?
    How about we flip a coin?
  4. We kunnen een muntje opgooien.
    I could flip you for it.
  5. Misschien moet ik een munt opgooien!
    Maybe I should flip a coin!
  6. Zullen we hier een kersje opgooien?
    What do you say we put a cherry on this thing?
  7. Ik zal er nog een opgooien.
    I 'm gonna slap one on here.
  8. Wat moet ze doen, een munt opgooien?
    What are they gonna do, flip a coin?
  9. Laten we er een muntje voor opgooien.
    Let 's throw a coin to decide that.
  10. Nee, je moet die kaart niet weer opgooien.
    No, you don 't get to play that card again.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden