Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: opfrissen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
opgefrist

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik fris op
jij frist op
hij frist op
wij frissen op
jullie frissen op
zij frissen op

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opfris
dat jij opfrist
dat hij opfrist
dat wij opfrissen
dat jullie opfrissen
dat zij opfrissen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb opgefrist
jij hebt opgefrist
hij heeft opgefrist
wij hebben opgefrist
jullie hebben opgefrist
zij hebben opgefrist

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik friste op
jij friste op
hij friste op
wij fristen op
jullie fristen op
zij fristen op

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opfriste
dat jij opfriste
dat hij opfriste
dat wij opfristen
dat jullie opfristen
dat zij opfristen

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had opgefrist
jij had opgefrist
hij had opgefrist
wij hadden opgefrist
jullie hadden opgefrist
zij hadden opgefrist

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal opfrissen
jij zult opfrissen
hij zal opfrissen
wij zullen opfrissen
jullie zullen opfrissen
zij zullen opfrissen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal opgefrist hebben
jij zult opgefrist hebben
hij zal opgefrist hebben
wij zullen opgefrist hebben
jullie zullen opgefrist hebben
zij zullen opgefrist hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou opfrissen
jij zou opfrissen
hij zou opfrissen
wij zouden opfrissen
jullie zouden opfrissen
zij zouden opfrissen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou opgefrist hebben
jij zou opgefrist hebben
hij zou opgefrist hebben
wij zouden opgefrist hebben
jullie zouden opgefrist hebben
zij zouden opgefrist hebben

Gebiedende wijs
fris op

Aanvoegende wijs
opfrisse

Voorbeelden

  1. Eerst opfrissen, dan vragen.
    Refresh yourselves. Questions later.
  2. Ha, ja, ja. Opfrissen.
    Oh, ha, yeah, yeah.
  3. Ga je maar opfrissen.
    You get cleaned up.
  4. Laten we je opfrissen.
    Let 's get you cleaned up.
  5. Je moet jezelf opfrissen.
    You need to clean yourself up.
  6. Ik ga me opfrissen.
    I 'm gonna go freshen up.
  7. Ik ga me opfrissen.
    I better go get washed up.
  8. Laat mij me opfrissen.
    Let me freshen up.
  9. Mezelf opfrissen en zo.
    Go adjust myself and such.
  10. Ga je maar opfrissen, oké?
    Go freshen up, okay?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden