NL: opeten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
opgegeten
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik eet op jij eet op hij eet op wij eten op jullie eten op zij eten op
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik opeet dat jij opeet dat hij opeet dat wij opeten dat jullie opeten dat zij opeten
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb opgegeten jij hebt opgegeten hij heeft opgegeten wij hebben opgegeten jullie hebben opgegeten zij hebben opgegeten
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik at op jij at op hij at op wij aten op jullie aten op zij aten op
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik opat dat jij opat dat hij opat dat wij opaten dat jullie opaten dat zij opaten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had opgegeten jij had opgegeten hij had opgegeten wij hadden opgegeten jullie hadden opgegeten zij hadden opgegeten
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal opeten jij zult opeten hij zal opeten wij zullen opeten jullie zullen opeten zij zullen opeten
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal opgegeten hebben jij zult opgegeten hebben hij zal opgegeten hebben wij zullen opgegeten hebben jullie zullen opgegeten hebben zij zullen opgegeten hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou opeten jij zou opeten hij zou opeten wij zouden opeten jullie zouden opeten zij zouden opeten
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou opgegeten hebben jij zou opgegeten hebben hij zou opgegeten hebben wij zouden opgegeten hebben jullie zouden opgegeten hebben zij zouden opgegeten hebben
|
Gebiedende wijs |
eet op
|
Aanvoegende wijs |
opete |