NL: openvallen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
opengevallen
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik val open jij valt open hij valt open wij vallen open jullie vallen open zij vallen open
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik openval dat jij openvalt dat hij openvalt dat wij openvallen dat jullie openvallen dat zij openvallen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb opengevallen jij hebt opengevallen hij heeft opengevallen wij hebben opengevallen jullie hebben opengevallen zij hebben opengevallen
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik viel open jij viel open hij viel open wij vielen open jullie vielen open zij vielen open
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik openviel dat jij openviel dat hij openviel dat wij openvielen dat jullie openvielen dat zij openvielen
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had opengevallen jij had opengevallen hij had opengevallen wij hadden opengevallen jullie hadden opengevallen zij hadden opengevallen
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal openvallen jij zult openvallen hij zal openvallen wij zullen openvallen jullie zullen openvallen zij zullen openvallen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal opengevallen hebben jij zult opengevallen hebben hij zal opengevallen hebben wij zullen opengevallen hebben jullie zullen opengevallen hebben zij zullen opengevallen hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou openvallen jij zou openvallen hij zou openvallen wij zouden openvallen jullie zouden openvallen zij zouden openvallen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou opengevallen hebben jij zou opengevallen hebben hij zou opengevallen hebben wij zouden opengevallen hebben jullie zouden opengevallen hebben zij zouden opengevallen hebben
|
| Gebiedende wijs |
val open
|
| Aanvoegende wijs |
| openvalle |