NL: openleggen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
opengelegd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik leg open jij legt open hij legt open wij leggen open jullie leggen open zij leggen open
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik openleg dat jij openlegt dat hij openlegt dat wij openleggen dat jullie openleggen dat zij openleggen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb opengelegd jij hebt opengelegd hij heeft opengelegd wij hebben opengelegd jullie hebben opengelegd zij hebben opengelegd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik legde open jij legde open hij legde open wij legden open jullie legden open zij legden open
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik openlegde dat jij openlegde dat hij openlegde dat wij openlegden dat jullie openlegden dat zij openlegden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had opengelegd jij had opengelegd hij had opengelegd wij hadden opengelegd jullie hadden opengelegd zij hadden opengelegd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal openleggen jij zult openleggen hij zal openleggen wij zullen openleggen jullie zullen openleggen zij zullen openleggen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal opengelegd hebben jij zult opengelegd hebben hij zal opengelegd hebben wij zullen opengelegd hebben jullie zullen opengelegd hebben zij zullen opengelegd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou openleggen jij zou openleggen hij zou openleggen wij zouden openleggen jullie zouden openleggen zij zouden openleggen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou opengelegd hebben jij zou opengelegd hebben hij zou opengelegd hebben wij zouden opengelegd hebben jullie zouden opengelegd hebben zij zouden opengelegd hebben
|
| Gebiedende wijs |
leg open
|
| Aanvoegende wijs |
| openlegge |