Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: openbreken

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
opengebroken

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik breek open
jij breekt open
hij breekt open
wij breken open
jullie breken open
zij breken open

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik openbreek
dat jij openbreekt
dat hij openbreekt
dat wij openbreken
dat jullie openbreken
dat zij openbreken

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb opengebroken
jij hebt opengebroken
hij heeft opengebroken
wij hebben opengebroken
jullie hebben opengebroken
zij hebben opengebroken

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik brak open
jij brak open
hij brak open
wij braken open
jullie braken open
zij braken open

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik openbrak
dat jij openbrak
dat hij openbrak
dat wij openbraken
dat jullie openbraken
dat zij openbraken

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had opengebroken
jij had opengebroken
hij had opengebroken
wij hadden opengebroken
jullie hadden opengebroken
zij hadden opengebroken

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal openbreken
jij zult openbreken
hij zal openbreken
wij zullen openbreken
jullie zullen openbreken
zij zullen openbreken

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal opengebroken hebben
jij zult opengebroken hebben
hij zal opengebroken hebben
wij zullen opengebroken hebben
jullie zullen opengebroken hebben
zij zullen opengebroken hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou openbreken
jij zou openbreken
hij zou openbreken
wij zouden openbreken
jullie zouden openbreken
zij zouden openbreken

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou opengebroken hebben
jij zou opengebroken hebben
hij zou opengebroken hebben
wij zouden opengebroken hebben
jullie zouden opengebroken hebben
zij zouden opengebroken hebben

Gebiedende wijs
breek open

Aanvoegende wijs
openbreke

Voorbeelden

  1. Hij zit klem. -Breek open.
    -lt's jammed. -Break it down.
  2. Het slot openbreken.
    Gonna break the lock.
  3. Kun je het openbreken?
    You think you can crack it open?
  4. De lucht zal openbreken.
    The sky will clear in an instant.
  5. Zal ik hem openbreken?
    Do you want me to break it down?
  6. Dat we het openbreken?
    That we smash it open?
  7. Wil je hem openbreken?
    You want to pry it open?
  8. Wil je het openbreken?
    Now you want to damage it?
  9. Ik kan het openbreken.
    I could break in.
  10. Kun je ze openbreken?
    Will you be able to break it open?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden