NL: opdreunen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
opgedreund
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik dreun op jij dreunt op hij dreunt op wij dreunen op jullie dreunen op zij dreunen op
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik opdreun dat jij opdreunt dat hij opdreunt dat wij opdreunen dat jullie opdreunen dat zij opdreunen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb opgedreund jij hebt opgedreund hij heeft opgedreund wij hebben opgedreund jullie hebben opgedreund zij hebben opgedreund
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik dreunde op jij dreunde op hij dreunde op wij dreunden op jullie dreunden op zij dreunden op
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik opdreunde dat jij opdreunde dat hij opdreunde dat wij opdreunden dat jullie opdreunden dat zij opdreunden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had opgedreund jij had opgedreund hij had opgedreund wij hadden opgedreund jullie hadden opgedreund zij hadden opgedreund
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal opdreunen jij zult opdreunen hij zal opdreunen wij zullen opdreunen jullie zullen opdreunen zij zullen opdreunen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal opgedreund hebben jij zult opgedreund hebben hij zal opgedreund hebben wij zullen opgedreund hebben jullie zullen opgedreund hebben zij zullen opgedreund hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou opdreunen jij zou opdreunen hij zou opdreunen wij zouden opdreunen jullie zouden opdreunen zij zouden opdreunen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou opgedreund hebben jij zou opgedreund hebben hij zou opgedreund hebben wij zouden opgedreund hebben jullie zouden opgedreund hebben zij zouden opgedreund hebben
|
| Gebiedende wijs |
dreun op
|
| Aanvoegende wijs |
| opdreune |