NL: opdagen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
opgedaagd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik daag op jij daagt op hij daagt op wij dagen op jullie dagen op zij dagen op
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik opdaag dat jij opdaagt dat hij opdaagt dat wij opdagen dat jullie opdagen dat zij opdagen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb opgedaagd jij hebt opgedaagd hij heeft opgedaagd wij hebben opgedaagd jullie hebben opgedaagd zij hebben opgedaagd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik daagde op jij daagde op hij daagde op wij daagden op jullie daagden op zij daagden op
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik opdaagde dat jij opdaagde dat hij opdaagde dat wij opdaagden dat jullie opdaagden dat zij opdaagden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had opgedaagd jij had opgedaagd hij had opgedaagd wij hadden opgedaagd jullie hadden opgedaagd zij hadden opgedaagd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal opdagen jij zult opdagen hij zal opdagen wij zullen opdagen jullie zullen opdagen zij zullen opdagen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal opgedaagd hebben jij zult opgedaagd hebben hij zal opgedaagd hebben wij zullen opgedaagd hebben jullie zullen opgedaagd hebben zij zullen opgedaagd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou opdagen jij zou opdagen hij zou opdagen wij zouden opdagen jullie zouden opdagen zij zouden opdagen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou opgedaagd hebben jij zou opgedaagd hebben hij zou opgedaagd hebben wij zouden opgedaagd hebben jullie zouden opgedaagd hebben zij zouden opgedaagd hebben
|
| Gebiedende wijs |
daag op
|
| Aanvoegende wijs |
| opdage |