Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: opbrengen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
opgebracht

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik breng op
jij brengt op
hij brengt op
wij brengen op
jullie brengen op
zij brengen op

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opbreng
dat jij opbrengt
dat hij opbrengt
dat wij opbrengen
dat jullie opbrengen
dat zij opbrengen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb opgebracht
jij hebt opgebracht
hij heeft opgebracht
wij hebben opgebracht
jullie hebben opgebracht
zij hebben opgebracht

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik bracht op
jij bracht op
hij bracht op
wij brachten op
jullie brachten op
zij brachten op

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opbracht
dat jij opbracht
dat hij opbracht
dat wij opbrachten
dat jullie opbrachten
dat zij opbrachten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had opgebracht
jij had opgebracht
hij had opgebracht
wij hadden opgebracht
jullie hadden opgebracht
zij hadden opgebracht

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal opbrengen
jij zult opbrengen
hij zal opbrengen
wij zullen opbrengen
jullie zullen opbrengen
zij zullen opbrengen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal opgebracht hebben
jij zult opgebracht hebben
hij zal opgebracht hebben
wij zullen opgebracht hebben
jullie zullen opgebracht hebben
zij zullen opgebracht hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou opbrengen
jij zou opbrengen
hij zou opbrengen
wij zouden opbrengen
jullie zouden opbrengen
zij zouden opbrengen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou opgebracht hebben
jij zou opgebracht hebben
hij zou opgebracht hebben
wij zouden opgebracht hebben
jullie zouden opgebracht hebben
zij zouden opgebracht hebben

Gebiedende wijs
breng op

Aanvoegende wijs
opbrenge

Voorbeelden

  1. arresteren/aanhouden/opbrengen
    bust (to)
  2. Hoeveel kan die opbrengen?
    How much would this fetch?
  3. Je moet geduld opbrengen.
    You got to be patient.
  4. Hoeveel moet het opbrengen?
    How much should it fetch?
  5. Het zou veel opbrengen.
    We 'd get good money for it.
  6. Zij moeten opbrengen - wat?
    They should fetch about - what?
  7. Dat kan miljarden opbrengen.
    Could be worth billions.
  8. Zal het geld opbrengen?
    Will it bring in any money?
  9. Het kan miljoenen opbrengen.
    The thing could be worth millions.
  10. Ik kon het niet opbrengen.
    I didn 't have the courage to face him.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden