Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: opbreken

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
opgebroken

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik breek op
jij breekt op
hij breekt op
wij breken op
jullie breken op
zij breken op

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opbreek
dat jij opbreekt
dat hij opbreekt
dat wij opbreken
dat jullie opbreken
dat zij opbreken

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb opgebroken
jij hebt opgebroken
hij heeft opgebroken
wij hebben opgebroken
jullie hebben opgebroken
zij hebben opgebroken

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik brak op
jij brak op
hij brak op
wij braken op
jullie braken op
zij braken op

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opbrak
dat jij opbrak
dat hij opbrak
dat wij opbraken
dat jullie opbraken
dat zij opbraken

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had opgebroken
jij had opgebroken
hij had opgebroken
wij hadden opgebroken
jullie hadden opgebroken
zij hadden opgebroken

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal opbreken
jij zult opbreken
hij zal opbreken
wij zullen opbreken
jullie zullen opbreken
zij zullen opbreken

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal opgebroken hebben
jij zult opgebroken hebben
hij zal opgebroken hebben
wij zullen opgebroken hebben
jullie zullen opgebroken hebben
zij zullen opgebroken hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou opbreken
jij zou opbreken
hij zou opbreken
wij zouden opbreken
jullie zouden opbreken
zij zouden opbreken

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou opgebroken hebben
jij zou opgebroken hebben
hij zou opgebroken hebben
wij zouden opgebroken hebben
jullie zouden opgebroken hebben
zij zouden opgebroken hebben

Gebiedende wijs
breek op

Aanvoegende wijs
opbreke

Voorbeelden

  1. Sierra One, ga je gang en breek op.
    Sierra One, go ahead and break down.
  2. Ik hou ervan dat het licht breek op haar jukbeenderen.
    I love the way the camera cut the light on her cheekbones.
  3. Genoeg, opbreken.
    All right, move it out!
  4. Vooruit, opbreken.
    Come on, break up.
  5. Dat zal ze opbreken.
    They 'll regret it.
  6. Kom, Trout, opbreken maar.
    Come along, Trout. Strike camp.
  7. Ik ga die bende opbreken.
    I want to take out the posse.
  8. We gaan opbreken en vertrekken.
    We will break up and leave.
  9. Z' n gevoelens kunnen ons opbreken.
    His feelings could be the undoing of us.
  10. Waarom wilde u uw zaak opbreken?
    Why were you going to break up the company?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden