Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: opbouwen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
opgebouwd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik bouw op
jij bouwt op
hij bouwt op
wij bouwen op
jullie bouwen op
zij bouwen op

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opbouw
dat jij opbouwt
dat hij opbouwt
dat wij opbouwen
dat jullie opbouwen
dat zij opbouwen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb opgebouwd
jij hebt opgebouwd
hij heeft opgebouwd
wij hebben opgebouwd
jullie hebben opgebouwd
zij hebben opgebouwd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik bouwde op
jij bouwde op
hij bouwde op
wij bouwden op
jullie bouwden op
zij bouwden op

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opbouwde
dat jij opbouwde
dat hij opbouwde
dat wij opbouwden
dat jullie opbouwden
dat zij opbouwden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had opgebouwd
jij had opgebouwd
hij had opgebouwd
wij hadden opgebouwd
jullie hadden opgebouwd
zij hadden opgebouwd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal opbouwen
jij zult opbouwen
hij zal opbouwen
wij zullen opbouwen
jullie zullen opbouwen
zij zullen opbouwen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal opgebouwd hebben
jij zult opgebouwd hebben
hij zal opgebouwd hebben
wij zullen opgebouwd hebben
jullie zullen opgebouwd hebben
zij zullen opgebouwd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou opbouwen
jij zou opbouwen
hij zou opbouwen
wij zouden opbouwen
jullie zouden opbouwen
zij zouden opbouwen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou opgebouwd hebben
jij zou opgebouwd hebben
hij zou opgebouwd hebben
wij zouden opgebouwd hebben
jullie zouden opgebouwd hebben
zij zouden opgebouwd hebben

Gebiedende wijs
bouw op

Aanvoegende wijs
opbouwe

Voorbeelden

  1. Leef, en bouw op.
    Live, and rebuild.
  2. Pablo, de bouw op de arctic zal mijn thuis vernietigen.
    Pablo, building in the Arctic will destroy my home.
  3. Als ze over een week niet weg is, houdt de bouw op.
    If she 's not gone within a week, the construction will stop.
  4. Maat van mij werkt in de bouw op de winkelstrip van San Marcos.
    Buddy of mine worked construction on a strip mall in San Marcos.
  5. opbouwen
    building up
  6. opbouwen
    build up
  7. opbouwen
    build up
  8. Opbouwen, afbreken.
    Set it up, knock it down.
  9. Een goede film blijf je opbouwen opbouwen en opbouwen, net als fantastische sex!
    We all say! Good movies constructed, built... As a great sex party!
  10. De spanning opbouwen.
    Build the suspense.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden