Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: opborrelen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
opgeborreld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik borrel op
jij borrelt op
hij borrelt op
wij borrelen op
jullie borrelen op
zij borrelen op

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opborrel
dat jij opborrelt
dat hij opborrelt
dat wij opborrelen
dat jullie opborrelen
dat zij opborrelen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb opgeborreld
jij hebt opgeborreld
hij heeft opgeborreld
wij hebben opgeborreld
jullie hebben opgeborreld
zij hebben opgeborreld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik borrelde op
jij borrelde op
hij borrelde op
wij borrelden op
jullie borrelden op
zij borrelden op

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opborrelde
dat jij opborrelde
dat hij opborrelde
dat wij opborrelden
dat jullie opborrelden
dat zij opborrelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had opgeborreld
jij had opgeborreld
hij had opgeborreld
wij hadden opgeborreld
jullie hadden opgeborreld
zij hadden opgeborreld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal opborrelen
jij zult opborrelen
hij zal opborrelen
wij zullen opborrelen
jullie zullen opborrelen
zij zullen opborrelen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal opgeborreld hebben
jij zult opgeborreld hebben
hij zal opgeborreld hebben
wij zullen opgeborreld hebben
jullie zullen opgeborreld hebben
zij zullen opgeborreld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou opborrelen
jij zou opborrelen
hij zou opborrelen
wij zouden opborrelen
jullie zouden opborrelen
zij zouden opborrelen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou opgeborreld hebben
jij zou opgeborreld hebben
hij zou opgeborreld hebben
wij zouden opgeborreld hebben
jullie zouden opgeborreld hebben
zij zouden opgeborreld hebben

Gebiedende wijs
borrel op

Aanvoegende wijs
opborrele

Voorbeelden

  1. Neem een borrel op mij.
    Have a drink on me.
  2. We hebben een borrel op vrijdag.
    We 'll have a pre-drink on Friday.
  3. Daar drinken we een borrel op.
    Now let 's get a drink!
  4. Hij heeft maar één borrel op.
    He only had one drink.
  5. Vandaag krijgen jullie een borrel op kosten van de stad.
    Those on today 's posse got one drink coming from the county budget!
  6. Het zal moeilijk worden om de borrel op zo een korte termijn te annuleren.
    It 's going to be very difficult getting the word out to cancel at such short notice.
  7. Niet met alle problemen die daar opborrelen.
    Not with all the trouble that 's brewing over there.
  8. Alle stress en druk en angst die opborrelen.
    All the stress and pressure and anxiety just bubbling up.
  9. Hij staat daar, stokstijf, alsof er iets aan het opborrelen was, en hij zegt,
    He stands there, stock still, like something 's bubbling up, and he says,
  10. Het is nu gewoon dat al die andere zorgen komen opborrelen, en ik kan niet...
    It 's just now I got all these other worries bubbling up, and I can 't

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden