Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: opblinken

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
opgeblonken

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik blink op
jij blinkt op
hij blinkt op
wij blinken op
jullie blinken op
zij blinken op

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opblink
dat jij opblinkt
dat hij opblinkt
dat wij opblinken
dat jullie opblinken
dat zij opblinken

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb opgeblonken
jij hebt opgeblonken
hij heeft opgeblonken
wij hebben opgeblonken
jullie hebben opgeblonken
zij hebben opgeblonken

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik blonk op
jij blonk op
hij blonk op
wij blonken op
jullie blonken op
zij blonken op

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opblonk
dat jij opblonk
dat hij opblonk
dat wij opblonken
dat jullie opblonken
dat zij opblonken

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had opgeblonken
jij had opgeblonken
hij had opgeblonken
wij hadden opgeblonken
jullie hadden opgeblonken
zij hadden opgeblonken

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal opblinken
jij zult opblinken
hij zal opblinken
wij zullen opblinken
jullie zullen opblinken
zij zullen opblinken

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal opgeblonken hebben
jij zult opgeblonken hebben
hij zal opgeblonken hebben
wij zullen opgeblonken hebben
jullie zullen opgeblonken hebben
zij zullen opgeblonken hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou opblinken
jij zou opblinken
hij zou opblinken
wij zouden opblinken
jullie zouden opblinken
zij zouden opblinken

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou opgeblonken hebben
jij zou opgeblonken hebben
hij zou opgeblonken hebben
wij zouden opgeblonken hebben
jullie zouden opgeblonken hebben
zij zouden opgeblonken hebben

Gebiedende wijs
blink op

Aanvoegende wijs
opblinke

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden