Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: opbergen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
opgeborgen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik berg op
jij bergt op
hij bergt op
wij bergen op
jullie bergen op
zij bergen op

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opberg
dat jij opbergt
dat hij opbergt
dat wij opbergen
dat jullie opbergen
dat zij opbergen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb opgeborgen
jij hebt opgeborgen
hij heeft opgeborgen
wij hebben opgeborgen
jullie hebben opgeborgen
zij hebben opgeborgen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik borg op
jij borg op
hij borg op
wij borgen op
jullie borgen op
zij borgen op

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opborg
dat jij opborg
dat hij opborg
dat wij opborgen
dat jullie opborgen
dat zij opborgen

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had opgeborgen
jij had opgeborgen
hij had opgeborgen
wij hadden opgeborgen
jullie hadden opgeborgen
zij hadden opgeborgen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal opbergen
jij zult opbergen
hij zal opbergen
wij zullen opbergen
jullie zullen opbergen
zij zullen opbergen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal opgeborgen hebben
jij zult opgeborgen hebben
hij zal opgeborgen hebben
wij zullen opgeborgen hebben
jullie zullen opgeborgen hebben
zij zullen opgeborgen hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou opbergen
jij zou opbergen
hij zou opbergen
wij zouden opbergen
jullie zouden opbergen
zij zouden opbergen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou opgeborgen hebben
jij zou opgeborgen hebben
hij zou opgeborgen hebben
wij zouden opgeborgen hebben
jullie zouden opgeborgen hebben
zij zouden opgeborgen hebben

Gebiedende wijs
berg op

Aanvoegende wijs
opberge

Voorbeelden

  1. Ze leidde de berg op.
    They headed up the mountain.
  2. Je wilt de berg op?
    You wanna go up the hill?
  3. Hij droeg me de berg op.
    He carried me up the hill.
  4. Dat joch gaat de berg op.
    The boy 's going up the mountain.
  5. Ze helpt je de berg op.
    She helps you up the Mountain.
  6. Dus ga ik de berg op.
    So I get up on the mountain.
  7. Dat ik deze berg op eigen houtje opblaas?
    Want me to blow up this mountain on my own initiative?
  8. Breng ze naar de Seleya-berg op Vulcanus.
    You must bring them to Mount Seleya on Vulcan.
  9. Desnoods kruip ik als een slak die berg op.
    I will crawl up that mountain like a snail.
  10. Wil niemand met de echte berg op de foto?
    Anyone want to be photographed in front of the real mountain?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden