NL: opbergen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
opgeborgen
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik berg op jij bergt op hij bergt op wij bergen op jullie bergen op zij bergen op
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik opberg dat jij opbergt dat hij opbergt dat wij opbergen dat jullie opbergen dat zij opbergen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb opgeborgen jij hebt opgeborgen hij heeft opgeborgen wij hebben opgeborgen jullie hebben opgeborgen zij hebben opgeborgen
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik borg op jij borg op hij borg op wij borgen op jullie borgen op zij borgen op
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik opborg dat jij opborg dat hij opborg dat wij opborgen dat jullie opborgen dat zij opborgen
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had opgeborgen jij had opgeborgen hij had opgeborgen wij hadden opgeborgen jullie hadden opgeborgen zij hadden opgeborgen
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal opbergen jij zult opbergen hij zal opbergen wij zullen opbergen jullie zullen opbergen zij zullen opbergen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal opgeborgen hebben jij zult opgeborgen hebben hij zal opgeborgen hebben wij zullen opgeborgen hebben jullie zullen opgeborgen hebben zij zullen opgeborgen hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou opbergen jij zou opbergen hij zou opbergen wij zouden opbergen jullie zouden opbergen zij zouden opbergen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou opgeborgen hebben jij zou opgeborgen hebben hij zou opgeborgen hebben wij zouden opgeborgen hebben jullie zouden opgeborgen hebben zij zouden opgeborgen hebben
|
Gebiedende wijs |
berg op
|
Aanvoegende wijs |
opberge |