NL: oogsten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geoogst
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik oogst jij oogst hij oogst wij oogsten jullie oogsten zij oogsten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geoogst jij hebt geoogst hij heeft geoogst wij hebben geoogst jullie hebben geoogst zij hebben geoogst
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik oogstte jij oogstte hij oogstte wij oogstten jullie oogstten zij oogstten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geoogst jij had geoogst hij had geoogst wij hadden geoogst jullie hadden geoogst zij hadden geoogst
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal oogsten jij zult oogsten hij zal oogsten wij zullen oogsten jullie zullen oogsten zij zullen oogsten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geoogst hebben jij zult geoogst hebben hij zal geoogst hebben wij zullen geoogst hebben jullie zullen geoogst hebben zij zullen geoogst hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou oogsten jij zou oogsten hij zou oogsten wij zouden oogsten jullie zouden oogsten zij zouden oogsten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geoogst hebben jij zou geoogst hebben hij zou geoogst hebben wij zouden geoogst hebben jullie zouden geoogst hebben zij zouden geoogst hebben
|
| Gebiedende wijs |
oogst
|
| Aanvoegende wijs |
| oogste |