NL: ontzwavelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
ontzwaveld
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik ontzwavel jij ontzwavelt hij ontzwavelt wij ontzwavelen jullie ontzwavelen zij ontzwavelen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb ontzwaveld jij hebt ontzwaveld hij heeft ontzwaveld wij hebben ontzwaveld jullie hebben ontzwaveld zij hebben ontzwaveld
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik ontzwavelde jij ontzwavelde hij ontzwavelde wij ontzwavelden jullie ontzwavelden zij ontzwavelden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had ontzwaveld jij had ontzwaveld hij had ontzwaveld wij hadden ontzwaveld jullie hadden ontzwaveld zij hadden ontzwaveld
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal ontzwavelen jij zult ontzwavelen hij zal ontzwavelen wij zullen ontzwavelen jullie zullen ontzwavelen zij zullen ontzwavelen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ontzwaveld hebben jij zult ontzwaveld hebben hij zal ontzwaveld hebben wij zullen ontzwaveld hebben jullie zullen ontzwaveld hebben zij zullen ontzwaveld hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou ontzwavelen jij zou ontzwavelen hij zou ontzwavelen wij zouden ontzwavelen jullie zouden ontzwavelen zij zouden ontzwavelen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ontzwaveld hebben jij zou ontzwaveld hebben hij zou ontzwaveld hebben wij zouden ontzwaveld hebben jullie zouden ontzwaveld hebben zij zouden ontzwaveld hebben
|
| Gebiedende wijs |
ontzwavel
|
| Aanvoegende wijs |
| ontzwavele |