NL: ontzadelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
ontzadeld
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik ontzadel jij ontzadelt hij ontzadelt wij ontzadelen jullie ontzadelen zij ontzadelen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb ontzadeld jij hebt ontzadeld hij heeft ontzadeld wij hebben ontzadeld jullie hebben ontzadeld zij hebben ontzadeld
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik ontzadelde jij ontzadelde hij ontzadelde wij ontzadelden jullie ontzadelden zij ontzadelden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had ontzadeld jij had ontzadeld hij had ontzadeld wij hadden ontzadeld jullie hadden ontzadeld zij hadden ontzadeld
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal ontzadelen jij zult ontzadelen hij zal ontzadelen wij zullen ontzadelen jullie zullen ontzadelen zij zullen ontzadelen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ontzadeld hebben jij zult ontzadeld hebben hij zal ontzadeld hebben wij zullen ontzadeld hebben jullie zullen ontzadeld hebben zij zullen ontzadeld hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou ontzadelen jij zou ontzadelen hij zou ontzadelen wij zouden ontzadelen jullie zouden ontzadelen zij zouden ontzadelen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ontzadeld hebben jij zou ontzadeld hebben hij zou ontzadeld hebben wij zouden ontzadeld hebben jullie zouden ontzadeld hebben zij zouden ontzadeld hebben
|
| Gebiedende wijs |
ontzadel
|
| Aanvoegende wijs |
| ontzadele |