NL: ontvlekken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
ontvlekt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik ontvlek jij ontvlekt hij ontvlekt wij ontvlekken jullie ontvlekken zij ontvlekken
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb ontvlekt jij hebt ontvlekt hij heeft ontvlekt wij hebben ontvlekt jullie hebben ontvlekt zij hebben ontvlekt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik ontvlekte jij ontvlekte hij ontvlekte wij ontvlekten jullie ontvlekten zij ontvlekten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had ontvlekt jij had ontvlekt hij had ontvlekt wij hadden ontvlekt jullie hadden ontvlekt zij hadden ontvlekt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal ontvlekken jij zult ontvlekken hij zal ontvlekken wij zullen ontvlekken jullie zullen ontvlekken zij zullen ontvlekken
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ontvlekt hebben jij zult ontvlekt hebben hij zal ontvlekt hebben wij zullen ontvlekt hebben jullie zullen ontvlekt hebben zij zullen ontvlekt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou ontvlekken jij zou ontvlekken hij zou ontvlekken wij zouden ontvlekken jullie zouden ontvlekken zij zouden ontvlekken
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ontvlekt hebben jij zou ontvlekt hebben hij zou ontvlekt hebben wij zouden ontvlekt hebben jullie zouden ontvlekt hebben zij zouden ontvlekt hebben
|
| Gebiedende wijs |
ontvlek
|
| Aanvoegende wijs |
| ontvlekke |