NL: ontveinzen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
ontveinsd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik ontveins jij ontveinst hij ontveinst wij ontveinzen jullie ontveinzen zij ontveinzen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb ontveinsd jij hebt ontveinsd hij heeft ontveinsd wij hebben ontveinsd jullie hebben ontveinsd zij hebben ontveinsd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik ontveinsde jij ontveinsde hij ontveinsde wij ontveinsden jullie ontveinsden zij ontveinsden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had ontveinsd jij had ontveinsd hij had ontveinsd wij hadden ontveinsd jullie hadden ontveinsd zij hadden ontveinsd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal ontveinzen jij zult ontveinzen hij zal ontveinzen wij zullen ontveinzen jullie zullen ontveinzen zij zullen ontveinzen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ontveinsd hebben jij zult ontveinsd hebben hij zal ontveinsd hebben wij zullen ontveinsd hebben jullie zullen ontveinsd hebben zij zullen ontveinsd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou ontveinzen jij zou ontveinzen hij zou ontveinzen wij zouden ontveinzen jullie zouden ontveinzen zij zouden ontveinzen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ontveinsd hebben jij zou ontveinsd hebben hij zou ontveinsd hebben wij zouden ontveinsd hebben jullie zouden ontveinsd hebben zij zouden ontveinsd hebben
|
| Gebiedende wijs |
ontveins
|
| Aanvoegende wijs |
| ontveinze |