NL: ontsteken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
ontstoken
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik ontsteek jij ontsteekt hij ontsteekt wij ontsteken jullie ontsteken zij ontsteken
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb ontstoken jij hebt ontstoken hij heeft ontstoken wij hebben ontstoken jullie hebben ontstoken zij hebben ontstoken
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik ontstak jij ontstak hij ontstak wij ontstaken jullie ontstaken zij ontstaken
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had ontstoken jij had ontstoken hij had ontstoken wij hadden ontstoken jullie hadden ontstoken zij hadden ontstoken
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal ontsteken jij zult ontsteken hij zal ontsteken wij zullen ontsteken jullie zullen ontsteken zij zullen ontsteken
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ontstoken hebben jij zult ontstoken hebben hij zal ontstoken hebben wij zullen ontstoken hebben jullie zullen ontstoken hebben zij zullen ontstoken hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou ontsteken jij zou ontsteken hij zou ontsteken wij zouden ontsteken jullie zouden ontsteken zij zouden ontsteken
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ontstoken hebben jij zou ontstoken hebben hij zou ontstoken hebben wij zouden ontstoken hebben jullie zouden ontstoken hebben zij zouden ontstoken hebben
|
| Gebiedende wijs |
ontsteek
|
| Aanvoegende wijs |
| ontsteke |