NL: ontspiegelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
ontspiegeld
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik ontspiegel jij ontspiegelt hij ontspiegelt wij ontspiegelen jullie ontspiegelen zij ontspiegelen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb ontspiegeld jij hebt ontspiegeld hij heeft ontspiegeld wij hebben ontspiegeld jullie hebben ontspiegeld zij hebben ontspiegeld
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik ontspiegelde jij ontspiegelde hij ontspiegelde wij ontspiegelden jullie ontspiegelden zij ontspiegelden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had ontspiegeld jij had ontspiegeld hij had ontspiegeld wij hadden ontspiegeld jullie hadden ontspiegeld zij hadden ontspiegeld
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal ontspiegelen jij zult ontspiegelen hij zal ontspiegelen wij zullen ontspiegelen jullie zullen ontspiegelen zij zullen ontspiegelen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ontspiegeld hebben jij zult ontspiegeld hebben hij zal ontspiegeld hebben wij zullen ontspiegeld hebben jullie zullen ontspiegeld hebben zij zullen ontspiegeld hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou ontspiegelen jij zou ontspiegelen hij zou ontspiegelen wij zouden ontspiegelen jullie zouden ontspiegelen zij zouden ontspiegelen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ontspiegeld hebben jij zou ontspiegeld hebben hij zou ontspiegeld hebben wij zouden ontspiegeld hebben jullie zouden ontspiegeld hebben zij zouden ontspiegeld hebben
|
Gebiedende wijs |
ontspiegel
|
Aanvoegende wijs |
ontspiegele |