NL: ontraadselen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
ontraadseld
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik ontraadsel jij ontraadselt hij ontraadselt wij ontraadselen jullie ontraadselen zij ontraadselen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb ontraadseld jij hebt ontraadseld hij heeft ontraadseld wij hebben ontraadseld jullie hebben ontraadseld zij hebben ontraadseld
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik ontraadselde jij ontraadselde hij ontraadselde wij ontraadselden jullie ontraadselden zij ontraadselden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had ontraadseld jij had ontraadseld hij had ontraadseld wij hadden ontraadseld jullie hadden ontraadseld zij hadden ontraadseld
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal ontraadselen jij zult ontraadselen hij zal ontraadselen wij zullen ontraadselen jullie zullen ontraadselen zij zullen ontraadselen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ontraadseld hebben jij zult ontraadseld hebben hij zal ontraadseld hebben wij zullen ontraadseld hebben jullie zullen ontraadseld hebben zij zullen ontraadseld hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou ontraadselen jij zou ontraadselen hij zou ontraadselen wij zouden ontraadselen jullie zouden ontraadselen zij zouden ontraadselen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ontraadseld hebben jij zou ontraadseld hebben hij zou ontraadseld hebben wij zouden ontraadseld hebben jullie zouden ontraadseld hebben zij zouden ontraadseld hebben
|
Gebiedende wijs |
ontraadsel
|
Aanvoegende wijs |
ontraadsele |