NL: ontnuchteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
ontnuchterd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik ontnuchter jij ontnuchtert hij ontnuchtert wij ontnuchteren jullie ontnuchteren zij ontnuchteren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb ontnuchterd jij hebt ontnuchterd hij heeft ontnuchterd wij hebben ontnuchterd jullie hebben ontnuchterd zij hebben ontnuchterd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik ontnuchterde jij ontnuchterde hij ontnuchterde wij ontnuchterden jullie ontnuchterden zij ontnuchterden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had ontnuchterd jij had ontnuchterd hij had ontnuchterd wij hadden ontnuchterd jullie hadden ontnuchterd zij hadden ontnuchterd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal ontnuchteren jij zult ontnuchteren hij zal ontnuchteren wij zullen ontnuchteren jullie zullen ontnuchteren zij zullen ontnuchteren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ontnuchterd hebben jij zult ontnuchterd hebben hij zal ontnuchterd hebben wij zullen ontnuchterd hebben jullie zullen ontnuchterd hebben zij zullen ontnuchterd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou ontnuchteren jij zou ontnuchteren hij zou ontnuchteren wij zouden ontnuchteren jullie zouden ontnuchteren zij zouden ontnuchteren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ontnuchterd hebben jij zou ontnuchterd hebben hij zou ontnuchterd hebben wij zouden ontnuchterd hebben jullie zouden ontnuchterd hebben zij zouden ontnuchterd hebben
|
| Gebiedende wijs |
ontnuchter
|
| Aanvoegende wijs |
| ontnuchtere |