NL: ontmoeten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
ontmoet
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik ontmoet jij ontmoet hij ontmoet wij ontmoeten jullie ontmoeten zij ontmoeten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb ontmoet jij hebt ontmoet hij heeft ontmoet wij hebben ontmoet jullie hebben ontmoet zij hebben ontmoet
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik ontmoette jij ontmoette hij ontmoette wij ontmoetten jullie ontmoetten zij ontmoetten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had ontmoet jij had ontmoet hij had ontmoet wij hadden ontmoet jullie hadden ontmoet zij hadden ontmoet
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal ontmoeten jij zult ontmoeten hij zal ontmoeten wij zullen ontmoeten jullie zullen ontmoeten zij zullen ontmoeten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ontmoet hebben jij zult ontmoet hebben hij zal ontmoet hebben wij zullen ontmoet hebben jullie zullen ontmoet hebben zij zullen ontmoet hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou ontmoeten jij zou ontmoeten hij zou ontmoeten wij zouden ontmoeten jullie zouden ontmoeten zij zouden ontmoeten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ontmoet hebben jij zou ontmoet hebben hij zou ontmoet hebben wij zouden ontmoet hebben jullie zouden ontmoet hebben zij zouden ontmoet hebben
|
| Gebiedende wijs |
ontmoet
|
| Aanvoegende wijs |
| ontmoete |