NL: ontluisteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
ontluisterd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik ontluister jij ontluistert hij ontluistert wij ontluisteren jullie ontluisteren zij ontluisteren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb ontluisterd jij hebt ontluisterd hij heeft ontluisterd wij hebben ontluisterd jullie hebben ontluisterd zij hebben ontluisterd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik ontluisterde jij ontluisterde hij ontluisterde wij ontluisterden jullie ontluisterden zij ontluisterden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had ontluisterd jij had ontluisterd hij had ontluisterd wij hadden ontluisterd jullie hadden ontluisterd zij hadden ontluisterd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal ontluisteren jij zult ontluisteren hij zal ontluisteren wij zullen ontluisteren jullie zullen ontluisteren zij zullen ontluisteren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ontluisterd hebben jij zult ontluisterd hebben hij zal ontluisterd hebben wij zullen ontluisterd hebben jullie zullen ontluisterd hebben zij zullen ontluisterd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou ontluisteren jij zou ontluisteren hij zou ontluisteren wij zouden ontluisteren jullie zouden ontluisteren zij zouden ontluisteren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ontluisterd hebben jij zou ontluisterd hebben hij zou ontluisterd hebben wij zouden ontluisterd hebben jullie zouden ontluisterd hebben zij zouden ontluisterd hebben
|
Gebiedende wijs |
ontluister
|
Aanvoegende wijs |
ontluistere |