NL: ontlopen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
ontlopen
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik ontloop jij ontloopt hij ontloopt wij ontlopen jullie ontlopen zij ontlopen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik ben ontlopen jij bent ontlopen hij is ontlopen wij zijn ontlopen jullie zijn ontlopen zij zijn ontlopen
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik ontliep jij ontliep hij ontliep wij ontliepen jullie ontliepen zij ontliepen
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik was ontlopen jij was ontlopen hij was ontlopen wij waren ontlopen jullie waren ontlopen zij waren ontlopen
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal ontlopen jij zult ontlopen hij zal ontlopen wij zullen ontlopen jullie zullen ontlopen zij zullen ontlopen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ontlopen zijn jij zult ontlopen zijn hij zal ontlopen zijn wij zullen ontlopen zijn jullie zullen ontlopen zijn zij zullen ontlopen zijn
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou ontlopen jij zou ontlopen hij zou ontlopen wij zouden ontlopen jullie zouden ontlopen zij zouden ontlopen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ontlopen zijn jij zou ontlopen zijn hij zou ontlopen zijn wij zouden ontlopen zijn jullie zouden ontlopen zijn zij zouden ontlopen zijn
|
| Gebiedende wijs |
ontloop
|
| Aanvoegende wijs |
| ontlope |