NL: ontkleuren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
ontkleurd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik ontkleur jij ontkleurt hij ontkleurt wij ontkleuren jullie ontkleuren zij ontkleuren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb ontkleurd jij hebt ontkleurd hij heeft ontkleurd wij hebben ontkleurd jullie hebben ontkleurd zij hebben ontkleurd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik ontkleurde jij ontkleurde hij ontkleurde wij ontkleurden jullie ontkleurden zij ontkleurden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had ontkleurd jij had ontkleurd hij had ontkleurd wij hadden ontkleurd jullie hadden ontkleurd zij hadden ontkleurd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal ontkleuren jij zult ontkleuren hij zal ontkleuren wij zullen ontkleuren jullie zullen ontkleuren zij zullen ontkleuren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ontkleurd hebben jij zult ontkleurd hebben hij zal ontkleurd hebben wij zullen ontkleurd hebben jullie zullen ontkleurd hebben zij zullen ontkleurd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou ontkleuren jij zou ontkleuren hij zou ontkleuren wij zouden ontkleuren jullie zouden ontkleuren zij zouden ontkleuren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ontkleurd hebben jij zou ontkleurd hebben hij zou ontkleurd hebben wij zouden ontkleurd hebben jullie zouden ontkleurd hebben zij zouden ontkleurd hebben
|
| Gebiedende wijs |
ontkleur
|
| Aanvoegende wijs |
| ontkleure |