NL: ontkerstenen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
ontkerstend
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik ontkersten jij ontkerstent hij ontkerstent wij ontkerstenen jullie ontkerstenen zij ontkerstenen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb ontkerstend jij hebt ontkerstend hij heeft ontkerstend wij hebben ontkerstend jullie hebben ontkerstend zij hebben ontkerstend
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik ontkerstende jij ontkerstende hij ontkerstende wij ontkerstenden jullie ontkerstenden zij ontkerstenden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had ontkerstend jij had ontkerstend hij had ontkerstend wij hadden ontkerstend jullie hadden ontkerstend zij hadden ontkerstend
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal ontkerstenen jij zult ontkerstenen hij zal ontkerstenen wij zullen ontkerstenen jullie zullen ontkerstenen zij zullen ontkerstenen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ontkerstend hebben jij zult ontkerstend hebben hij zal ontkerstend hebben wij zullen ontkerstend hebben jullie zullen ontkerstend hebben zij zullen ontkerstend hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou ontkerstenen jij zou ontkerstenen hij zou ontkerstenen wij zouden ontkerstenen jullie zouden ontkerstenen zij zouden ontkerstenen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ontkerstend hebben jij zou ontkerstend hebben hij zou ontkerstend hebben wij zouden ontkerstend hebben jullie zouden ontkerstend hebben zij zouden ontkerstend hebben
|
| Gebiedende wijs |
ontkersten
|
| Aanvoegende wijs |
| ontkerstene |