NL: ontglippen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
ontglipt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik ontglip jij ontglipt hij ontglipt wij ontglippen jullie ontglippen zij ontglippen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb ontglipt jij hebt ontglipt hij heeft ontglipt wij hebben ontglipt jullie hebben ontglipt zij hebben ontglipt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik ontglipte jij ontglipte hij ontglipte wij ontglipten jullie ontglipten zij ontglipten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had ontglipt jij had ontglipt hij had ontglipt wij hadden ontglipt jullie hadden ontglipt zij hadden ontglipt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal ontglippen jij zult ontglippen hij zal ontglippen wij zullen ontglippen jullie zullen ontglippen zij zullen ontglippen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ontglipt hebben jij zult ontglipt hebben hij zal ontglipt hebben wij zullen ontglipt hebben jullie zullen ontglipt hebben zij zullen ontglipt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou ontglippen jij zou ontglippen hij zou ontglippen wij zouden ontglippen jullie zouden ontglippen zij zouden ontglippen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ontglipt hebben jij zou ontglipt hebben hij zou ontglipt hebben wij zouden ontglipt hebben jullie zouden ontglipt hebben zij zouden ontglipt hebben
|
| Gebiedende wijs |
ontglip
|
| Aanvoegende wijs |
| ontglippe |