NL: ontginnen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
ontgonnen
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik ontgin jij ontgint hij ontgint wij ontginnen jullie ontginnen zij ontginnen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb ontgonnen jij hebt ontgonnen hij heeft ontgonnen wij hebben ontgonnen jullie hebben ontgonnen zij hebben ontgonnen
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik ontgon jij ontgon hij ontgon wij ontgonnen jullie ontgonnen zij ontgonnen
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had ontgonnen jij had ontgonnen hij had ontgonnen wij hadden ontgonnen jullie hadden ontgonnen zij hadden ontgonnen
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal ontginnen jij zult ontginnen hij zal ontginnen wij zullen ontginnen jullie zullen ontginnen zij zullen ontginnen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ontgonnen hebben jij zult ontgonnen hebben hij zal ontgonnen hebben wij zullen ontgonnen hebben jullie zullen ontgonnen hebben zij zullen ontgonnen hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou ontginnen jij zou ontginnen hij zou ontginnen wij zouden ontginnen jullie zouden ontginnen zij zouden ontginnen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ontgonnen hebben jij zou ontgonnen hebben hij zou ontgonnen hebben wij zouden ontgonnen hebben jullie zouden ontgonnen hebben zij zouden ontgonnen hebben
|
| Gebiedende wijs |
ontgin
|
| Aanvoegende wijs |
| ontginne |