NL: ontbossen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
ontbost
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik ontbos jij ontbost hij ontbost wij ontbossen jullie ontbossen zij ontbossen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb ontbost jij hebt ontbost hij heeft ontbost wij hebben ontbost jullie hebben ontbost zij hebben ontbost
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik ontboste jij ontboste hij ontboste wij ontbosten jullie ontbosten zij ontbosten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had ontbost jij had ontbost hij had ontbost wij hadden ontbost jullie hadden ontbost zij hadden ontbost
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal ontbossen jij zult ontbossen hij zal ontbossen wij zullen ontbossen jullie zullen ontbossen zij zullen ontbossen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ontbost hebben jij zult ontbost hebben hij zal ontbost hebben wij zullen ontbost hebben jullie zullen ontbost hebben zij zullen ontbost hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou ontbossen jij zou ontbossen hij zou ontbossen wij zouden ontbossen jullie zouden ontbossen zij zouden ontbossen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ontbost hebben jij zou ontbost hebben hij zou ontbost hebben wij zouden ontbost hebben jullie zouden ontbost hebben zij zouden ontbost hebben
|
Gebiedende wijs |
ontbos
|
Aanvoegende wijs |
ontbosse |