NL: ontbinden U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
ontbonden
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik ontbind jij ontbindt hij ontbindt wij ontbinden jullie ontbinden zij ontbinden
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb ontbonden jij hebt ontbonden hij heeft ontbonden wij hebben ontbonden jullie hebben ontbonden zij hebben ontbonden
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik ontbond jij ontbond hij ontbond wij ontbonden jullie ontbonden zij ontbonden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had ontbonden jij had ontbonden hij had ontbonden wij hadden ontbonden jullie hadden ontbonden zij hadden ontbonden
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal ontbinden jij zult ontbinden hij zal ontbinden wij zullen ontbinden jullie zullen ontbinden zij zullen ontbinden
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ontbonden hebben jij zult ontbonden hebben hij zal ontbonden hebben wij zullen ontbonden hebben jullie zullen ontbonden hebben zij zullen ontbonden hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou ontbinden jij zou ontbinden hij zou ontbinden wij zouden ontbinden jullie zouden ontbinden zij zouden ontbinden
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ontbonden hebben jij zou ontbonden hebben hij zou ontbonden hebben wij zouden ontbonden hebben jullie zouden ontbonden hebben zij zouden ontbonden hebben
|
Gebiedende wijs |
ontbind
|
Aanvoegende wijs |
ontbinde |