NL: ontbijten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
ontbeten
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik ontbijt jij ontbijt hij ontbijt wij ontbijten jullie ontbijten zij ontbijten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb ontbeten jij hebt ontbeten hij heeft ontbeten wij hebben ontbeten jullie hebben ontbeten zij hebben ontbeten
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik ontbeet jij ontbeet hij ontbeet wij ontbeten jullie ontbeten zij ontbeten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had ontbeten jij had ontbeten hij had ontbeten wij hadden ontbeten jullie hadden ontbeten zij hadden ontbeten
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal ontbijten jij zult ontbijten hij zal ontbijten wij zullen ontbijten jullie zullen ontbijten zij zullen ontbijten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ontbeten hebben jij zult ontbeten hebben hij zal ontbeten hebben wij zullen ontbeten hebben jullie zullen ontbeten hebben zij zullen ontbeten hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou ontbijten jij zou ontbijten hij zou ontbijten wij zouden ontbijten jullie zouden ontbijten zij zouden ontbijten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ontbeten hebben jij zou ontbeten hebben hij zou ontbeten hebben wij zouden ontbeten hebben jullie zouden ontbeten hebben zij zouden ontbeten hebben
|
| Gebiedende wijs |
ontbijt
|
| Aanvoegende wijs |
| ontbijte |