NL: onshoren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geonshored
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik onshore jij onshoret hij onshoret wij onshoren jullie onshoren zij onshoren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geonshored jij hebt geonshored hij heeft geonshored wij hebben geonshored jullie hebben geonshored zij hebben geonshored
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik onshorede jij onshorede hij onshorede wij onshoreden jullie onshoreden zij onshoreden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geonshored jij had geonshored hij had geonshored wij hadden geonshored jullie hadden geonshored zij hadden geonshored
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal onshoren jij zult onshoren hij zal onshoren wij zullen onshoren jullie zullen onshoren zij zullen onshoren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geonshored hebben jij zult geonshored hebben hij zal geonshored hebben wij zullen geonshored hebben jullie zullen geonshored hebben zij zullen geonshored hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou onshoren jij zou onshoren hij zou onshoren wij zouden onshoren jullie zouden onshoren zij zouden onshoren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geonshored hebben jij zou geonshored hebben hij zou geonshored hebben wij zouden geonshored hebben jullie zouden geonshored hebben zij zouden geonshored hebben
|
| Gebiedende wijs |
onshore
|
| Aanvoegende wijs |
| onshore |