NL: onduleren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geonduleerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik onduleer jij onduleert hij onduleert wij onduleren jullie onduleren zij onduleren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geonduleerd jij hebt geonduleerd hij heeft geonduleerd wij hebben geonduleerd jullie hebben geonduleerd zij hebben geonduleerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik onduleerde jij onduleerde hij onduleerde wij onduleerden jullie onduleerden zij onduleerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geonduleerd jij had geonduleerd hij had geonduleerd wij hadden geonduleerd jullie hadden geonduleerd zij hadden geonduleerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal onduleren jij zult onduleren hij zal onduleren wij zullen onduleren jullie zullen onduleren zij zullen onduleren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geonduleerd hebben jij zult geonduleerd hebben hij zal geonduleerd hebben wij zullen geonduleerd hebben jullie zullen geonduleerd hebben zij zullen geonduleerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou onduleren jij zou onduleren hij zou onduleren wij zouden onduleren jullie zouden onduleren zij zouden onduleren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geonduleerd hebben jij zou geonduleerd hebben hij zou geonduleerd hebben wij zouden geonduleerd hebben jullie zouden geonduleerd hebben zij zouden geonduleerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
onduleer
|
| Aanvoegende wijs |
| ondulere |