NL: onderwijzen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
onderwezen
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik onderwijs jij onderwijst hij onderwijst wij onderwijzen jullie onderwijzen zij onderwijzen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb onderwezen jij hebt onderwezen hij heeft onderwezen wij hebben onderwezen jullie hebben onderwezen zij hebben onderwezen
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik onderwees jij onderwees hij onderwees wij onderwezen jullie onderwezen zij onderwezen
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had onderwezen jij had onderwezen hij had onderwezen wij hadden onderwezen jullie hadden onderwezen zij hadden onderwezen
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal onderwijzen jij zult onderwijzen hij zal onderwijzen wij zullen onderwijzen jullie zullen onderwijzen zij zullen onderwijzen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal onderwezen hebben jij zult onderwezen hebben hij zal onderwezen hebben wij zullen onderwezen hebben jullie zullen onderwezen hebben zij zullen onderwezen hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou onderwijzen jij zou onderwijzen hij zou onderwijzen wij zouden onderwijzen jullie zouden onderwijzen zij zouden onderwijzen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou onderwezen hebben jij zou onderwezen hebben hij zou onderwezen hebben wij zouden onderwezen hebben jullie zouden onderwezen hebben zij zouden onderwezen hebben
|
| Gebiedende wijs |
onderwijs
|
| Aanvoegende wijs |
| onderwijze |