NL: onderbreken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
onderbroken
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik onderbreek jij onderbreekt hij onderbreekt wij onderbreken jullie onderbreken zij onderbreken
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb onderbroken jij hebt onderbroken hij heeft onderbroken wij hebben onderbroken jullie hebben onderbroken zij hebben onderbroken
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik onderbrak jij onderbrak hij onderbrak wij onderbraken jullie onderbraken zij onderbraken
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had onderbroken jij had onderbroken hij had onderbroken wij hadden onderbroken jullie hadden onderbroken zij hadden onderbroken
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal onderbreken jij zult onderbreken hij zal onderbreken wij zullen onderbreken jullie zullen onderbreken zij zullen onderbreken
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal onderbroken hebben jij zult onderbroken hebben hij zal onderbroken hebben wij zullen onderbroken hebben jullie zullen onderbroken hebben zij zullen onderbroken hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou onderbreken jij zou onderbreken hij zou onderbreken wij zouden onderbreken jullie zouden onderbreken zij zouden onderbreken
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou onderbroken hebben jij zou onderbroken hebben hij zou onderbroken hebben wij zouden onderbroken hebben jullie zouden onderbroken hebben zij zouden onderbroken hebben
|
| Gebiedende wijs |
onderbreek
|
| Aanvoegende wijs |
| onderbreke |