Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: omvliegen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
omgevlogen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik vlieg om
jij vliegt om
hij vliegt om
wij vliegen om
jullie vliegen om
zij vliegen om

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik omvlieg
dat jij omvliegt
dat hij omvliegt
dat wij omvliegen
dat jullie omvliegen
dat zij omvliegen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb omgevlogen
jij hebt omgevlogen
hij heeft omgevlogen
wij hebben omgevlogen
jullie hebben omgevlogen
zij hebben omgevlogen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik vloog om
jij vloog om
hij vloog om
wij vlogen om
jullie vlogen om
zij vlogen om

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik omvloog
dat jij omvloog
dat hij omvloog
dat wij omvlogen
dat jullie omvlogen
dat zij omvlogen

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had omgevlogen
jij had omgevlogen
hij had omgevlogen
wij hadden omgevlogen
jullie hadden omgevlogen
zij hadden omgevlogen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal omvliegen
jij zult omvliegen
hij zal omvliegen
wij zullen omvliegen
jullie zullen omvliegen
zij zullen omvliegen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal omgevlogen hebben
jij zult omgevlogen hebben
hij zal omgevlogen hebben
wij zullen omgevlogen hebben
jullie zullen omgevlogen hebben
zij zullen omgevlogen hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou omvliegen
jij zou omvliegen
hij zou omvliegen
wij zouden omvliegen
jullie zouden omvliegen
zij zouden omvliegen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou omgevlogen hebben
jij zou omgevlogen hebben
hij zou omgevlogen hebben
wij zouden omgevlogen hebben
jullie zouden omgevlogen hebben
zij zouden omgevlogen hebben

Gebiedende wijs
vlieg om

Aanvoegende wijs
omvliege

Voorbeelden

  1. Ik vlieg om 16: 30 uur terug naar New York.
    I 'm on a flight back to New York at 4: 30.
  2. Air Force 916, vlieg om en ga terug naar Honoloeloe.
    Air Force 916, suggest you divert and return to Honolulu.
  3. Denk je dat ik ieder weekend naar huis vlieg om jou te zien?
    You think I 'd fly home every other weekend to see you?
  4. Het jaar zal omvliegen.
    The year will fly by.
  5. Ik moest via Miami omvliegen.
    I came with a connected flight from Miami.
  6. Deze zeven jaar zullen gewoon omvliegen.
    These seven years will just fly by.
  7. Ik wil dat jullie omvliegen en het repareren.
    I want you guys to divert and fix it.
  8. Hij wil dat we omvliegen en hem zo aanvallen.
    He wants us to go around and attack him from the back.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden