NL: omtollen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
omgetold
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik tol om jij tolt om hij tolt om wij tollen om jullie tollen om zij tollen om
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik omtol dat jij omtolt dat hij omtolt dat wij omtollen dat jullie omtollen dat zij omtollen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb omgetold jij hebt omgetold hij heeft omgetold wij hebben omgetold jullie hebben omgetold zij hebben omgetold
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik tolde om jij tolde om hij tolde om wij tolden om jullie tolden om zij tolden om
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik omtolde dat jij omtolde dat hij omtolde dat wij omtolden dat jullie omtolden dat zij omtolden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had omgetold jij had omgetold hij had omgetold wij hadden omgetold jullie hadden omgetold zij hadden omgetold
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal omtollen jij zult omtollen hij zal omtollen wij zullen omtollen jullie zullen omtollen zij zullen omtollen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal omgetold hebben jij zult omgetold hebben hij zal omgetold hebben wij zullen omgetold hebben jullie zullen omgetold hebben zij zullen omgetold hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou omtollen jij zou omtollen hij zou omtollen wij zouden omtollen jullie zouden omtollen zij zouden omtollen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou omgetold hebben jij zou omgetold hebben hij zou omgetold hebben wij zouden omgetold hebben jullie zouden omgetold hebben zij zouden omgetold hebben
|
| Gebiedende wijs |
tol om
|
| Aanvoegende wijs |
| omtolle |