NL: omstralen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
omstraald
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik omstral jij omstralt hij omstralt wij omstralen jullie omstralen zij omstralen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb omstraald jij hebt omstraald hij heeft omstraald wij hebben omstraald jullie hebben omstraald zij hebben omstraald
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik omstraalde jij omstraalde hij omstraalde wij omstraalden jullie omstraalden zij omstraalden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had omstraald jij had omstraald hij had omstraald wij hadden omstraald jullie hadden omstraald zij hadden omstraald
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal omstralen jij zult omstralen hij zal omstralen wij zullen omstralen jullie zullen omstralen zij zullen omstralen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal omstraald hebben jij zult omstraald hebben hij zal omstraald hebben wij zullen omstraald hebben jullie zullen omstraald hebben zij zullen omstraald hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou omstralen jij zou omstralen hij zou omstralen wij zouden omstralen jullie zouden omstralen zij zouden omstralen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou omstraald hebben jij zou omstraald hebben hij zou omstraald hebben wij zouden omstraald hebben jullie zouden omstraald hebben zij zouden omstraald hebben
|
| Gebiedende wijs |
omstral
|
| Aanvoegende wijs |
| omstrale |