Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: omscholen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
omgeschoold

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik school om
jij schoolt om
hij schoolt om
wij scholen om
jullie scholen om
zij scholen om

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik omschool
dat jij omschoolt
dat hij omschoolt
dat wij omscholen
dat jullie omscholen
dat zij omscholen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb omgeschoold
jij hebt omgeschoold
hij heeft omgeschoold
wij hebben omgeschoold
jullie hebben omgeschoold
zij hebben omgeschoold

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik schoolde om
jij schoolde om
hij schoolde om
wij schoolden om
jullie schoolden om
zij schoolden om

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik omschoolde
dat jij omschoolde
dat hij omschoolde
dat wij omschoolden
dat jullie omschoolden
dat zij omschoolden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had omgeschoold
jij had omgeschoold
hij had omgeschoold
wij hadden omgeschoold
jullie hadden omgeschoold
zij hadden omgeschoold

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal omscholen
jij zult omscholen
hij zal omscholen
wij zullen omscholen
jullie zullen omscholen
zij zullen omscholen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal omgeschoold hebben
jij zult omgeschoold hebben
hij zal omgeschoold hebben
wij zullen omgeschoold hebben
jullie zullen omgeschoold hebben
zij zullen omgeschoold hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou omscholen
jij zou omscholen
hij zou omscholen
wij zouden omscholen
jullie zouden omscholen
zij zouden omscholen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou omgeschoold hebben
jij zou omgeschoold hebben
hij zou omgeschoold hebben
wij zouden omgeschoold hebben
jullie zouden omgeschoold hebben
zij zouden omgeschoold hebben

Gebiedende wijs
school om

Aanvoegende wijs
omschole

Voorbeelden

  1. Daar staat deze school om bekend.
    That 's what this school 's known for.
  2. Na school, om te zitten, te lezen.
    After school, to sit, to read.
  3. Wij vertrekken van de middelbare school om 0800.
    We leave for the high school at 0800.
  4. Ging zij met een jongen van school om?
    Was she seeing any of the lads at school?
  5. Kijk, krijgt ze van school om 3: 15, oke?
    Look, she gets out of school at 3: 15, okay?
  6. En hij gaat niet naar school om te schaken.
    And he going to go to school for chess.
  7. Door hem ging ik terug naar school om te promoveren.
    He 's the whole reason I went back to school to get my PhD.
  8. Wauw, dat is een moeilijke school om binnen te komen.
    Wow, that 's a tough school to get into.
  9. Ik ben hier op school om hem op te halen.
    I 'm at school here to pick him up.
  10. Je moet een weekend naar school om dat te kunnen.
    You got to go to a weekend of school for that.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden