NL: omscheppen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
omgeschept
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik schep om jij schept om hij schept om wij scheppen om jullie scheppen om zij scheppen om
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik omschep dat jij omschept dat hij omschept dat wij omscheppen dat jullie omscheppen dat zij omscheppen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb omgeschept jij hebt omgeschept hij heeft omgeschept wij hebben omgeschept jullie hebben omgeschept zij hebben omgeschept
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik schepte om jij schepte om hij schepte om wij schepten om jullie schepten om zij schepten om
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik omschepte dat jij omschepte dat hij omschepte dat wij omschepten dat jullie omschepten dat zij omschepten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had omgeschept jij had omgeschept hij had omgeschept wij hadden omgeschept jullie hadden omgeschept zij hadden omgeschept
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal omscheppen jij zult omscheppen hij zal omscheppen wij zullen omscheppen jullie zullen omscheppen zij zullen omscheppen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal omgeschept hebben jij zult omgeschept hebben hij zal omgeschept hebben wij zullen omgeschept hebben jullie zullen omgeschept hebben zij zullen omgeschept hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou omscheppen jij zou omscheppen hij zou omscheppen wij zouden omscheppen jullie zouden omscheppen zij zouden omscheppen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou omgeschept hebben jij zou omgeschept hebben hij zou omgeschept hebben wij zouden omgeschept hebben jullie zouden omgeschept hebben zij zouden omgeschept hebben
|
| Gebiedende wijs |
schep om
|
| Aanvoegende wijs |
| omscheppe |