NL: omhelzen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
omhelsd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik omhels jij omhelst hij omhelst wij omhelzen jullie omhelzen zij omhelzen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb omhelsd jij hebt omhelsd hij heeft omhelsd wij hebben omhelsd jullie hebben omhelsd zij hebben omhelsd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik omhelsde jij omhelsde hij omhelsde wij omhelsden jullie omhelsden zij omhelsden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had omhelsd jij had omhelsd hij had omhelsd wij hadden omhelsd jullie hadden omhelsd zij hadden omhelsd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal omhelzen jij zult omhelzen hij zal omhelzen wij zullen omhelzen jullie zullen omhelzen zij zullen omhelzen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal omhelsd hebben jij zult omhelsd hebben hij zal omhelsd hebben wij zullen omhelsd hebben jullie zullen omhelsd hebben zij zullen omhelsd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou omhelzen jij zou omhelzen hij zou omhelzen wij zouden omhelzen jullie zouden omhelzen zij zouden omhelzen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou omhelsd hebben jij zou omhelsd hebben hij zou omhelsd hebben wij zouden omhelsd hebben jullie zouden omhelsd hebben zij zouden omhelsd hebben
|
| Gebiedende wijs |
omhels
|
| Aanvoegende wijs |
| omhelze |