NL: omdragen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
omgedragen
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik draag om jij draagt om hij draagt om wij dragen om jullie dragen om zij dragen om
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik omdraag dat jij omdraagt dat hij omdraagt dat wij omdragen dat jullie omdragen dat zij omdragen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb omgedragen jij hebt omgedragen hij heeft omgedragen wij hebben omgedragen jullie hebben omgedragen zij hebben omgedragen
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik droeg om jij droeg om hij droeg om wij droegen om jullie droegen om zij droegen om
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik omdroeg dat jij omdroeg dat hij omdroeg dat wij omdroegen dat jullie omdroegen dat zij omdroegen
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had omgedragen jij had omgedragen hij had omgedragen wij hadden omgedragen jullie hadden omgedragen zij hadden omgedragen
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal omdragen jij zult omdragen hij zal omdragen wij zullen omdragen jullie zullen omdragen zij zullen omdragen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal omgedragen hebben jij zult omgedragen hebben hij zal omgedragen hebben wij zullen omgedragen hebben jullie zullen omgedragen hebben zij zullen omgedragen hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou omdragen jij zou omdragen hij zou omdragen wij zouden omdragen jullie zouden omdragen zij zouden omdragen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou omgedragen hebben jij zou omgedragen hebben hij zou omgedragen hebben wij zouden omgedragen hebben jullie zouden omgedragen hebben zij zouden omgedragen hebben
|
| Gebiedende wijs |
draag om
|
| Aanvoegende wijs |
| omdrage |