NL: ocr'en U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
ge-ocr'd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik ocr jij ocr't hij ocr't wij ocr'en jullie ocr'en door zij ocr'en
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb ge-ocr'd jij hebt ge-ocr'd hij heeft ge-ocr'd wij hebben ge-ocr'd jullie hebben ge-ocr'd zij hebben ge-ocr'd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik ocr' de jij ocr'de hij ocr'de wij ocr'den jullie ocr'den zij ocr'den
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had ge-ocr'd jij had ge-ocr'd hij had ge-ocr'd wij hadden ge-ocr'd jullie hadden ge-ocr'd zij hadden ge-ocr'd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal ocr'en jij zult ocr'en hij zal ocr'en wij zullen ocr'en jullie zullen ocr'en zij zullen ocr'en
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ge-ocr'd hebben jij zult ge-ocr'd hebben hij zal ge-ocr'd hebben wij zullen ge-ocr'd hebben jullie zullen ge-ocr'd hebben zij zullen ge-ocr'd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou ocr'en jij zou ocr'en hij zou ocr'en wij zouden ocr'en jullie zouden ocr'en zij zouden ocr'en
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ge-ocr'd hebben jij zou ge-ocr'd hebben hij zou ge-ocr'd hebben wij zouden ge-ocr'd hebben jullie zouden ge-ocr'd hebben zij zouden ge-ocr'd hebben
|
Gebiedende wijs |
ocr
|
Aanvoegende wijs |
ocr'e |