NL: obstrueren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geobstrueerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik obstrueer jij obstrueert hij obstrueert wij obstrueren jullie obstrueren zij obstrueren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geobstrueerd jij hebt geobstrueerd hij heeft geobstrueerd wij hebben geobstrueerd jullie hebben geobstrueerd zij hebben geobstrueerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik obstrueerde jij obstrueerde hij obstrueerde wij obstrueerden jullie obstrueerden zij obstrueerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geobstrueerd jij had geobstrueerd hij had geobstrueerd wij hadden geobstrueerd jullie hadden geobstrueerd zij hadden geobstrueerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal obstrueren jij zult obstrueren hij zal obstrueren wij zullen obstrueren jullie zullen obstrueren zij zullen obstrueren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geobstrueerd hebben jij zult geobstrueerd hebben hij zal geobstrueerd hebben wij zullen geobstrueerd hebben jullie zullen geobstrueerd hebben zij zullen geobstrueerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou obstrueren jij zou obstrueren hij zou obstrueren wij zouden obstrueren jullie zouden obstrueren zij zouden obstrueren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geobstrueerd hebben jij zou geobstrueerd hebben hij zou geobstrueerd hebben wij zouden geobstrueerd hebben jullie zouden geobstrueerd hebben zij zouden geobstrueerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
obstrueer
|
| Aanvoegende wijs |
| obstruere |