NL: obsederen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geobsedeerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik obsedeer jij obsedeert hij obsedeert wij obsederen jullie obsederen zij obsederen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geobsedeerd jij hebt geobsedeerd hij heeft geobsedeerd wij hebben geobsedeerd jullie hebben geobsedeerd zij hebben geobsedeerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik obsedeerde jij obsedeerde hij obsedeerde wij obsedeerden jullie obsedeerden zij obsedeerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geobsedeerd jij had geobsedeerd hij had geobsedeerd wij hadden geobsedeerd jullie hadden geobsedeerd zij hadden geobsedeerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal obsederen jij zult obsederen hij zal obsederen wij zullen obsederen jullie zullen obsederen zij zullen obsederen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geobsedeerd hebben jij zult geobsedeerd hebben hij zal geobsedeerd hebben wij zullen geobsedeerd hebben jullie zullen geobsedeerd hebben zij zullen geobsedeerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou obsederen jij zou obsederen hij zou obsederen wij zouden obsederen jullie zouden obsederen zij zouden obsederen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geobsedeerd hebben jij zou geobsedeerd hebben hij zou geobsedeerd hebben wij zouden geobsedeerd hebben jullie zouden geobsedeerd hebben zij zouden geobsedeerd hebben
|
Gebiedende wijs |
obsedeer
|
Aanvoegende wijs |
obsedere |