NL: objectiveren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geobjectiveerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik objectiveer jij objectiveert hij objectiveert wij objectiveren jullie objectiveren zij objectiveren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geobjectiveerd jij hebt geobjectiveerd hij heeft geobjectiveerd wij hebben geobjectiveerd jullie hebben geobjectiveerd zij hebben geobjectiveerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik objectiveerde jij objectiveerde hij objectiveerde wij objectiveerden jullie objectiveerden zij objectiveerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geobjectiveerd jij had geobjectiveerd hij had geobjectiveerd wij hadden geobjectiveerd jullie hadden geobjectiveerd zij hadden geobjectiveerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal objectiveren jij zult objectiveren hij zal objectiveren wij zullen objectiveren jullie zullen objectiveren zij zullen objectiveren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geobjectiveerd hebben jij zult geobjectiveerd hebben hij zal geobjectiveerd hebben wij zullen geobjectiveerd hebben jullie zullen geobjectiveerd hebben zij zullen geobjectiveerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou objectiveren jij zou objectiveren hij zou objectiveren wij zouden objectiveren jullie zouden objectiveren zij zouden objectiveren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geobjectiveerd hebben jij zou geobjectiveerd hebben hij zou geobjectiveerd hebben wij zouden geobjectiveerd hebben jullie zouden geobjectiveerd hebben zij zouden geobjectiveerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
objectiveer
|
| Aanvoegende wijs |
| objectivere |