NL: nummeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
genummerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik nummer jij nummert hij nummert wij nummeren jullie nummeren zij nummeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb genummerd jij hebt genummerd hij heeft genummerd wij hebben genummerd jullie hebben genummerd zij hebben genummerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik nummerde jij nummerde hij nummerde wij nummerden jullie nummerden zij nummerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had genummerd jij had genummerd hij had genummerd wij hadden genummerd jullie hadden genummerd zij hadden genummerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal nummeren jij zult nummeren hij zal nummeren wij zullen nummeren jullie zullen nummeren zij zullen nummeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal genummerd hebben jij zult genummerd hebben hij zal genummerd hebben wij zullen genummerd hebben jullie zullen genummerd hebben zij zullen genummerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou nummeren jij zou nummeren hij zou nummeren wij zouden nummeren jullie zouden nummeren zij zouden nummeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou genummerd hebben jij zou genummerd hebben hij zou genummerd hebben wij zouden genummerd hebben jullie zouden genummerd hebben zij zouden genummerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
nummer
|
| Aanvoegende wijs |
| nummere |