NL: nuanceren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
genuanceerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik nuanceer jij nuanceert hij nuanceert wij nuanceren jullie nuanceren zij nuanceren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb genuanceerd jij hebt genuanceerd hij heeft genuanceerd wij hebben genuanceerd jullie hebben genuanceerd zij hebben genuanceerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik nuanceerde jij nuanceerde hij nuanceerde wij nuanceerden jullie nuanceerden zij nuanceerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had genuanceerd jij had genuanceerd hij had genuanceerd wij hadden genuanceerd jullie hadden genuanceerd zij hadden genuanceerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal nuanceren jij zult nuanceren hij zal nuanceren wij zullen nuanceren jullie zullen nuanceren zij zullen nuanceren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal genuanceerd hebben jij zult genuanceerd hebben hij zal genuanceerd hebben wij zullen genuanceerd hebben jullie zullen genuanceerd hebben zij zullen genuanceerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou nuanceren jij zou nuanceren hij zou nuanceren wij zouden nuanceren jullie zouden nuanceren zij zouden nuanceren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou genuanceerd hebben jij zou genuanceerd hebben hij zou genuanceerd hebben wij zouden genuanceerd hebben jullie zouden genuanceerd hebben zij zouden genuanceerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
nuanceer
|
| Aanvoegende wijs |
| nuancere |